Meine Schwestern haben beide auch kurzes Haar, aber mein Haar ist ........ (het kortst).
kort-korter-het kortst: kurz-kürzer-am kürzesten [koerts - kurtser]
De meeste bijvoeglijke naamwoorden met a, o, u krijgen in de twee vergelijkingstrappen een umlaut.
Door de -z- wordt er een -e- ingevoegd.
Kann ich (u) ........ helfen?
Wir helfen Ihnen/dir/ihr/ihm: 3e naamval.
Enkele werkwoorden in het Duits combineren standaard met de 3e naamval: danken, helfen, gratulieren en enkele meer.
Sie: 1e en 4e naamval.
Ihr/Ihren/ihren: haar, uw, hun (bezittelijk voornaamwoord).
Er (dronk) ........ die Flasche leer und (gooide) ........ sie dann fort.
trinken - trank - getrunken
werfen - warf - geworfen
Werkwoorden die in het Nederlands sterk zijn (klinker verandert) zijn dat vrijwel altijd ook in het Duits.
Meestal lijken de klinkers in beide talen op elkaar: a-o-u.
Maar dat geldt niet voor alle werkwoorden.
(Zie eventueel lijst bij 'sterke werkwoorden'.)
Sie (zwaait) ........ immer beim Abschied, bis wir um die Ecke sind.
winken - winkte - gewinkt: zwaaien, wuiven
der Wink = der Hinweis: tip, wenk (iemand op iets attent maken)
schwenken: zwaaien van een vlag of met de armen zwaaien
(die Flagge / die Arme schwenken)
streicheln: aaien
speichern: opslaan (digitale bestanden, water)
der Speicher: zolder / opslagruimte (ook voor de pc)