MOB-versie | Naar grote versie



vraagwoorden / vragende voornaamwoorden

Het vragend voornaamwoord voor personen

 

1

 

wer*

Wer sagt das?

 

onderwerp/hij

 

 

4

 

wen

Wen hast du gesehen?

 

lijdend voorwerp/hem

 

 

3

 

wem

Wem hast du das gesagt?

 

meewerkend voorwerp/aan

 

 

2

 

wessen

Wessen Brille ist das?

 

van wie (wiens)

 

 

 

* 'Wer' kan ook vervanging zijn van het onderwerp: Wer es weiß, soll es sagen.

(Degene die het weet mag het zeggen.)

 

Een zin als "Wie komen er allemaal?" vertaal je zo:

"Wer kommt alles ?" [Let op: werkwoord blijft enkelvoud!]

 

Zie verder: De 4 naamvallen in vogelvlucht.

 

Het vragend voornaamwoord voor dingen 

Altijd: was? (wat?)

  • Was ist das?
  • Was hast du gemacht? 

Andere vraagwoorden

 

Warum? Weshalb?

 

Waarom?

Wie?

 

Hoe?

Wieso?

 

Hoezo?

Wodurch?

 

Waardoor?

Wann?

 

Wanneer? *

Wo?

 

Waar?

 

Wanneer is een vraagwoord  (wann?) of een voegwoord (wenn).

Wann kommst du? Ich komme, wenn (wanneer/als) ich Zeit habe.

 

Welch- is meestal een vraagwoord: welcher Computer ist kaputt?

 En soms - bij formeel taalgebruik - een betrekkelijk voornaamwoord).

Der Täter, welcher / der vom Zeugen gesehen wurde ...

Let op de juiste uitgang (zie der/die/das):

welcher/welches/welchem