Unser Nachbar ist ein unangenehmer Mensch. Ich ........ ihn nicht.
iemand mogen (aardig vinden): mögen - mochte - gemocht
2e betekenis: lusten - ich mag keinen Rosenkohl (spruitjes)
Het Nederlandse mogen in de betekenis van toestemming hebben: dürfen.
Ich darf, wir dürfen in der Klasse Kaugummi kauen.
möchten: beleefde vorm om iets te verzoeken
Ich möchte (bitte) ein Eis.
müssen: moeten - onvermijdelijk, het gaat niet anders
Ich muss zur Toilette. Ich muss meine Hausaufgaben machen.
(De toekomst is ook niet meer, wat die ooit was :)
........ ist auch nicht mehr das, was ........ mal war.

Die Zukunft: eindigt op -kunft en is derhalve vrouwelijk.
Grapje uit de tijd van de studentenbeweging '68 - zogenaamde Sponti-Sprüche.
Ich sage ........ , dass er nicht zu kommen braucht.
Ik zeg (aan) hem, dat ...: hem is meewerkend voorwerp, dus 3e naamval: ihm.
Ik zeg het (= dat hij niet hoeft te komen): de bijzin heeft de functie van lijdend voorwerp.
Ich sage ihm (meewerkend voorwerp) Bescheid (lijdend voorwerp): ik breng hem op de hoogte.
Werkwoorden waar je in het Nederlands aan (of voor) erbij kunt denken zoals zeggen, schrijven, geven, schenken, laten zien, hebben in het Duits de 3e naamval. Hier in de trant van 'ik geef het aan hem door'.
Ich esse gerne Pilze. Und Nordseekrabben finde ich auch sehr lecker.
Wat lust deze persoon?
der Pilz - Pilze: paddenstoelen (tevens bepaalde schimmels)
Krabben (meest gebruikt) en Garnelen: garnalen (krab: der Krebs)
snoek: der Hecht
Muscheln: alle soorten van mosselen en schelpen,
specifiek Miesmuscheln: 'Nederlandse' mosselen
kreeft: der Krebs, der Hummer
paling: der Aal
zeekraal: der Queller