Du musst morgen einkaufen.
(Zul) ........ du es nicht vergessen?
zullen (toekomst): werden
ich werde
du wirst
er, sie, es wird
sollen - du sollst: iemand wil dat je iets doet
Sie sah ........ Gefahr nicht.
Die Gefahr is een van de woorden die in het Nederlands onzijdig zijn maar niet in het Duits.
Zo ook: die Geduld, die Gewalt.
Die (bewegwijzering) ........ in dieser Gegend ist ziemlich schlecht.
die Beschilderung/die Ausschilderung: van routeborden voorzien
das (Verkehrs)Schild: (verkeers)bord
das Straßenschild: straatnaambord
die Wegbeschreibung: routebeschrijving
die Straßenführung: wegverloop/tracé (bijvoorbeeld met bochten)
Drie uitdrukkingen hebben de betekenis 'wegwezen/ophoepelen'!
Welke uitdrukking hoort NIET in het rijtje?
abzocken: iemand geld aftroggelen (zocken: gokken)
abhauen: meest gebruikelijk voor wegwezen! (Hau ab!)
Ook: weggaan - Ich hau' jetzt ab of wegvluchten - Der Dieb ist abgehauen.
(hauen: slaan, denk aan beeld-/steenhouwer)
Sich vom Acker machen: de boeren verlieten vanaf de middeleeuwen het platteland om in de stad meer vrijheid te hebben.