........ Süden der Niederlande ist teilweise hügelig.
Windstreken zijn mannelijke woorden:
der Norden, der Westen, der Osten, hier onderwerp.
Woorden met de uitgang -en zijn overwegend (80%) mannelijk.
Ook woorden met de uitgang -el zijn voor een groot deel mannelijk: der Hügel (de heuvel).
hügelig: heuvelachtig
die Niederlande: altijd meervoud met lidwoord
........ Barbara, wie geht es ........ Bruder?
Een briefaanhef staat in de 1e naamval.
Barbara is een vrouwelijke persoon: die Barbara - Liebe Barbara.
Wie geht es + 3e naamval: wie geht es dir/ihr/ihm/deinem Bruder?
Mir geht es gut, es geht ihm / ihr gut.
Na de aanhef (dus na de komma) begin je in het Duits met een kleine letter.
- Wie hoch ist der Berg?
- Der Großglockner ist mit 3.798 Metern ........ Berg Österreichs.
der Berg (zie zin 1)
der Großglockner = der Berg, dus beide woorden staan in de 1e naamval
1e naamval: na der, die, das staat höchste (enkelvoud), dus uitgang -e voor alle woorden, ook 4e naamval vrouwelijk en onzijdig.
Für sein Spargeld bekommt man heutzutage fast keine ........ .
die Zinsen: opbrengst op spaartegoeden (meervoud omdat het bedrag bedoeld wordt)
der Zins/der Zinssatz: rente/rentevoet uitgedrukt in % (in Prozenten)
die Zeile: regel (van een tekst)
die Rente: pensioen
die Zölle: invoerrechten (der Zoll: het bedrag, maar ook de douane-instantie)
tol voor bruggen en wegen: die Maut
fast: bijna (beinahe)