Er ........ die Zeitung lesen. Aber ohne Brille ........ er die Schrift nicht lesen.
wollen - wollte - gewollt
können - konnte - gekonnt = kunnen in staat zijn
könnte: aanvoegende wijs van können
kennen - kannte - gekannt = kennen, weten
het schrift: die Schrift, dus in het Duits niet onzijdig
Anfang des 20. Jahrhunderts entstand ........ Expressionismus in ........ Kunst.
Woorden met de uitgang -mus zijn mannelijk, hier onderwerp.
Die Kunst hoort bij de groep vrouwelijke woorden met de uitgang -t, hier 3e naamval (Waar?) in der Kunst.
Die Anstellung ist befristet:
De baan/functie is ........ .
die Frist: termijn, beperking in tijd (looptijd, bijvoorbeeld op contractbasis)
Das Angebot ist befristet (tijdelijk); daarna is het weg, respectievelijk is een artikel weer duurder.
De functie is al vervuld: die Stelle ist bereits vergeben.
uitgeschreven: ausgeschrieben
bevroren (in betekenis van opgeschort): gesperrt
Er kauft sich nie Zigaretten. Er (bietst) ........ lieber.
Werkwoord schnorren: bietsen, afbedelen, ook van geld en andere kleine dingen.
Ook 'weggrissen'. In het Nederlands kennen we 'de snorder': illegale taxichauffeur.
Der Schnorrer is een uitvreter, iemand die graag neemt en nooit geeft.
Zeer negatief: der Schmarotzer, schmarotzen.
knutschen: hartstochtelijk kussen
kiffen: wiet roken
zocken: gokken