........ du, wo hier ein Supermarkt ist?
wissen: ich weiß, du weißt, wir wissen, ihr wisst
De -ss- schrijf je alleen na een korte klinker, dus niet na -ei-.
Wisse is een aanvoegende wijs indirecte rede: "Er sagte, er wisse es nicht (..., dass er es nicht wüsste).
Ich leihe mir ........ Auto von meinem Bruder.
das Auto (1e en 4e naamval).
Das Auto (1e) gehört meinem Bruder. Ich leihe das Auto (4e).
Das-woorden zijn niet altijd het-woorden en omgekeerd. Dat geldt met name voor 'vreemde woorden', bijvoorbeeld uit het Latijn.
Duitsers die Nederlands leren, moeten wennen aan:
de auto, de baby, de datum, de foto, de telefoon en enkele meer omdat deze woorden in het Duits onzijdig zijn.
Van wie is deze fiets?: ........
Werkwoord gehören combineert met de 3e naamval (het behoort aan mij toe)
Wem gehört das? - Es gehört mir / ihr / ihm.
Wessen = wiens: 2e naamval. Wessen Fahrrad ist das?
Dat is formeel taalgebruik en wordt in gesproken taal weinig toegepast.
Das/dieses Fahrrad: De 1e en 4e naamval onzijdig hebben dezelfde vorm.
(Uit een verzameling 'grappige spreuken'.)
Je hebt weliswaar gelijk, maar ik vind mijn mening toch beter.
Du hast zwar ........ , aber meine Meinung finde ich trotzdem besser.
recht haben: gelijk hebben
richtig: juist
gleich: gelijk (hetzelfde) / 2e betekenis: meteen (ook: sofort)
Recht haben, dus met hoofdletter is ook toegestaan.
afb. dreamstime