Er rannte so schnell er (kon) ........ .
können - konnte - gekonnt: in staat zijn om iets te doen
Ich kann Deutsch.
kennen - kannte - gekannt: iets geleerd hebben, weten, iets/iemand kennen
Sie kennt den Weg. Ich kenne diese Wörter.
De vorm könnte is aanvoegende wijs. Het zou kunnen: Es könnte sein.
rennen - rannte - gerannt
brennen - brannte - gebrannt
foto: UNSPLASH/SPORLAB
........ Qualität ist hervorragend.
die Qualität: woorden met de uitgang -tät zijn vrouwelijk
hervorragend: uitstekend (betekenis zowel figuurlijk als ook concreet)
Glaubst du ........ Gespenster?
geloven in: glauben an
Vaste combinatie met de 4e naamval:
Er glaubt noch an den Weihnachtsmann.
De meeste 'mentale' werkwoorden met een vast voorzetsel combineren met de 4e naamval.
das Gespenst - die Gespenster: spook - spoken
Dieser Politiker ist ein ........ im deutschen Parlament.
abgeordnet: afgevaardigd
der Abgeordnete, ein Abgeordneter (mannelijk)
die Abgeordnete, eine Abgeordnete (vrouwelijk)
der/die Angestellte - ein Angestellter/eine Angestellte: werkne(e)m(st)er/medewerk(st)er
der/die Abgesandte - ein Abgesandter/eine Abgesandte: afgezant/e, diplomaat
Deze woorden zijn zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden:
de uitgang is afhankelijk van het (lid)woord ervoor (der-/ein-groep of zonder).
der Anhänger (niet van een bijvoeglijk naamwoord afgeleid): de aanhanger/volger/fan