Ich habe (hem verzocht) ........ , das Päckchen abzuholen.
Bitten en fragen zijn werkwoorden met de vaste 4e naamval.
Jemanden (um etwas) bitten = verzoeken. Ich habe ihn darum gebeten.
Jemanden (etwas) fragen = een vraag stellen. Ich habe ihn danach gefragt.
Ich habe ihn gefragt, ob er das Päckchen abholen kann: de vraag gesteld "Kun jij het pakje ophalen?".
In het Duits combineren vier werkwoorden standaard met de 4e naamval, waar het in het Nederlands om een meewerkend voorwerp gaat: fragen, bitten, kosten, lehren (doceren).
Ich bitte Sie. Es kostet ihn keinen Cent. Sie lehrt ihn kochen (formeel taalgebruik).
Ich freue mich schon auf ........ .
sich freuen auf: mentaal-abstract begrip
Deze combinaties krijgen overwegend de 4e naamval: ich denke an dich, er passt auf den Hund auf, sie wartet auf den Vater, ich erinnere mich an den Urlaub.
uitzonderingen: zweifeln an, leiden unter, warnen vor combineren met de 3e naamval
der Urlaub: vakantie, verlof voor werknemers/volwassenen
'Pommes Bahnschranke' sind Pommes frites mit ........ .
die Schranke: slagboom
die Bahnschranke: spoorboom, met rood-witte strepen
In sommige regio's ook Pommes rot-weiß.
Pommes (ook: Fritten) mit Mayo und Ketchup is het populairste gerecht in de snackbar (der/im/beim Schnellimbiss).
Begroeting van een gast:
"Wat leuk dat u eens langskomt. Ik ben blij met uw bezoek."
Ik ben blij met uw bezoek: ........ .
sich freuen über: blij zijn met, verheugd zijn over
sich freuen auf: zich verheugen op; het bezoek vindt in de toekomst plaats
froh sein: blij zijn
Ich bin froh über Ihren Besuch = Ich bin froh, dass Sie kommen (konnten). Er is iets aan de hand of de komst was onzeker.
Froh sein auf is geen bestaande constructie.