Der Sohn ist größer als ........ Vater.
Der Sohn ist größer als der Vater.
Koppelwerkwoord ist: bij een vergelijking staan beide woorden in de 1e naamval.
De vergrotende trap wordt verbonden met als.
Ebenso/genauso groß wie: bij een overeenkomst gebruik je wie.
In spreektaal hoor je echter ook: größer wie, net als Nederlanders vaak foutief zeggen groter als i.p.v. groter dan.
Was (leren jullie) ........ diese Woche bei Deutsch?
Ihr lernt - lernt ihr?
Sie/sie (meervoud) lernen
du lernst
euch: 3e en 4e naamval van ihr
Der Fußgänger klopft gegen die Scheibe und zeigt dem Fahrer den Vogel.
De voetganger tikt tegen het raampje en ........
(aan iemand) jemandem den/einen Vogel zeigen: met de wijsvinger op het eigen voorhoofd tikken betekent iemand voor gek verklaren: Du hast / Sie haben wohl einen Vogel! Du spinnst / Sie spinnen!
om een lift vragen (duimen): trampen / per Anhalter fahren
Zeichen: den Daumen in Fahrtrichtung zur Seite strecken.
Een opgave van K.C. van der Wolf.
Die Rettungsarbeiten entlang der Autobahn wurden durch zahlreiche Gaffer erschwert.
(der) Gaffer: ........
gaffen: spreektaal voor staren, gluren
ook: glotzen (die Glotze: tv)
obstakel: das Hindernis
dranghek: die Absperrung / das Absperrgitter
takelmateriaal: das Takelwerk / die Takelage [takelaa-sje]