in den Supermarkt, ins Kino, ins Museum, in die Disko, in die Kirche gehen: gebouwen waar je naar binnen gaat

gehen + in: er volgt de 4e naamval

Zum Supermarkt is hier ook mogelijk.

zu, nach: er volgt altijd de 3e naamval

zu: personen, plekken, instituties, evenementen waar je naartoe gaat zum Arzt, zum Markt gehen, zur Schule

nach: voor landen en steden

nach Deutschland, nach Berlin fahren

met lidwoord (in + fahren + 4e naamval): in die USA, in die Schweiz, in die Türkei fahren

afb. freepik.com

die Untertasse: schoteltje voor onder een kopje

die Ersatztasse: vervangend kopje

das Schüsselchen, das Schälchen: schaaltje 

Met in der Schule sein wordt hier bedoeld in het schoolgebouw zijn, en daar mag je niet bellen.

in + sein: 3e naamval

zur Schule gehen = naar school gaan: naar het gebouw gaan maar ook op school zitten.

"Gehst du schon/noch zur Schule?" (schoolplichtig zijn)

auf der Schule: (boven) op het schoolgebouw

Verbonden door het koppelwerkwoord ist staat der Buchstabe tweemaal in de 1e naamval.

das Eszett = der Buchstabe (letter van het alfabet)

Het Nederlandse alfabet telt 26 letters, met de ij 27. Het Duitse alfabet heeft door de ß eveneens 27 letters.

Der Buchstabe eindigt op -e maar is afgeleid van der Stab.