Fast 40% ........ mit Migrationshintergrund haben eine höhere Schulbildung.
Der/die Deutsche is afgeleid van het bijvoeglijk naamwoord:
der deutsche Mann - die deutsche Frau
der Deutsche - die Deutsche
meervoud: die Deutschen
van de Duitsers, dus 2e naamval meervoud: der Deutschen.
I.t.t. andere nationaliteiten, bijv. der Türke - die Türkin, der Schwede - die Schwedin, der türkische Mann - die schwedische Frau.
Met een lidwoord in het meervoud krijgt het bijvoeglijk naamwoord in alle naamvallen de uitgang -n.
........ Juni ist ........ sechste Monat des Jahres.
De namen van de maanden zijn mannelijk.
der Juni = der Monat: verbonden door het koppelwerkwoord ist staan beide in de 1e naamval.
der erste, der zweite, der dritte Monat
Uitspreken van de datum: 3.4. = Heute ist der dritte Vierte.
Wir sehen uns am dritten Vierten.
........ du, wann der Bus fährt?
Het werkwoord wissen is onregelmatig:
ich weiß, du weißt, er/sie/es weiß, wir wissen, ihr wisst.
Na -ei- volgt een -ß.
De du-vorm: normaal -st, maar hier alleen -t (vanwege de ß dus geen s voor de -t).
(De economie van Duitsland vertoont op dit moment geen groei.)
Die Wirtschaft Deutschlands zeigt zurzeit ........ .
das Wachstum: groei
werkwoord: wachsen - wuchs - gewachsen
der Nachwuchs: aanwas (nieuwe generatie)
der Wettbewerb: concurrentie
die Bewerbung: sollicitatie
Woorden met de uitgang -tum kunnen mannelijk of onzijdig zijn - der Reichtum, der Irrtum, das Eigentum, das Königtum, ...