Met het werkwoord sollen kun je onder andere uitdrukken dat je een informatie uit de tweede hand hebt: men zegt dat ...

hij zal: er wird

hij moet: het kan niet anders zijn (dan dat hij zijn baan kwijt is)

Er ist jeden Tag zuhause, er muss wohl/wird wohl seine Stelle verloren/gekündigt (opgezegd) haben.

Die Familie will emigrieren. Er muss darum seine Stelle kündigen.

der Vorschlag - die Vorschläge + machen

Woorden bestaande uit de stam van een werkwoord zijn overwegend mannelijk, hoofdregel meervoud: umlaut + -e.

doen - maken: tun - machen

Het gebruik van deze woorden verschilt wel eens tussen Nederlands en Duits. Zie eventueel bij Spreektaal - Standaardzinnen NL-D / D-NL.

dürfen (mogen) - ich darf, du darfst, wir/ihr sie/Sie dürfen

Darf ich?: onderwerp

der/ein Hund: mannelijk dier (vrouwelijk: die Hündin)

den/einen Hund (streicheln): lijdend voorwerp, 4e naamval

afb. myanimals.com

ook: der Transport

Die Beförderung kan in een andere context ook promotie betekenen: die Beförderung zur Abteilungsleiterin.

eis / vordering (opeisen/schuld): die Forderung 

vordering (vooruitgang): der Fortschritt