In de aantonende wijs (Indikativ) wordt een reële gebeurtenis weergegeven: De vader is thuis.
In de aanvoegende wijs (Konjunktiv) wordt er iets aan toegevoegd, bijvoorbeeld een wens, een aansporing, een verlangen:
tegenwoordige tijdsvorm
De Konjunktiv tegenwoordige tijd komt voor in recepten en bij een wens.
Dus: Geen umlaut op de stamklinker a, geen e/i-Wechsel.
Â
onvoltooid verleden tijdvorm
Â
Bij onvervulbare wens/onwerkelijkheid (wat niet werkelijk gebeurt/gebeurd is):
Om iets heel beleefd uit te drukken:
Möchten: oorspronkelijk een aanvoegende wijs van mögen (houden van/lusten), nu in gebruik als zelfstandig werkwoord in tegenwoordige tijd om beleefd een wens te uiten.
Â
De vervoeging van zwakke en sterke werkwoorden:
Â
zwak |
 |
sterk |
 |
 |
 |
ich lebte |
 |
ich käme |
du lebtest |
 |
du kämst (kämest) |
er lebte |
 |
er käme |
wir lebten |
 |
wir kämen |
ihr lebtet |
 |
ihr kämet (kämet) |
sie/Sie lebten |
 |
sie/Sie kämen |
Â
Enkele sterke en onregelmatige werkwoorden gebruikt men in de aanvoegende wijs altijd in de conjunctiefvorm, dus verleden tijd+umlaut:
kommen-käme / tun-täte / wissen - wüsste / müssen - müsste / können - könnte. Voor de meeste sterke werkwoorden, m.n. in gesproken taal geldt: combineren met würde, hätte, wäre.
Soms is de conjunctief niet aan de vorm te herkennen: ich will, ich wollte -ich wollte (dus zonder umlaut). Dan is gebruikelijk om de zinnen met würde, hätte, wäre te vormen.
Â
Â
Het gebruik van würde
Vaak wordt de Konjunktiv in de verleden tijd met würde omschreven.
Deze vorm wordt ook gebruikt in de indirecte rede.
(Directe rede: Hij zei: "Ik kom".
Indirecte rede: Hij zei, dat hij zou komen.)
TIP:Â
Bij twijfel altijd een vorm met würde gebruiken!